“Het gaat goed met uw moeder, hoor. Ze is zo vrolijk en heel lief. ” vertelt zuster Teresa, een medebewoonsters die ik tegen kom bij de ingang van het verpleeghuis van mijn moeder. Deze zuster is al 93 en altijd in habijt. Ze wandelt graag een rondje door het bos voor ze haar middagslaapje doet. “Uw moeder praat wel veel. Ik ken haar verhalen nu heel goed. Ze komt uit Den Haag en zo.“ Dat praten moet vermoeiend zijn voor de anderen op haar afdeling.
“Ze beseft niet meer dat ze het al verteld heeft. Dat komt door de dementie.“ vertel ik aan de zuster. Zuster Teresa spreekt me tegen. “Die dementie valt best mee bij uw moeder.” Uh…..? Ik heb net een formulier ingevuld waarmee ik toestemming geef voor een hogere indicatie, de gesloten afdeling! Zuster Teresa bekijkt mijn moeder en haar ziekte blijkbaar heel anders. “De dementie begint misschien net een beetje.” vult ze nog aan.
Het was wel even slikken voor mij om dat formulier te tekenen, maar gelukkig gaan ze in Jozefoord met leefcirkels werken, waardoor er nooit een gesloten deur zal zijn. Vriendelijke dames, zoals deze zuster die nog een heel goed geheugen heeft, blijven op dezelfde afdeling wonen als mijn moeder. Mensen helpen elkaar. De zuster met haar rollator wijst mijn moeder de weg, mijn moeder brengt haar koffie en dekt de tafel. Ieder heeft zo zijn of haar plekje aan tafel.
“Hier moet ik zitten. Dit is mijn plek.” roept mijn moeder als we de huiskamer binnen komen. De muziektherapeute is er met haar gitaar. Van je hele hola, houd er de moed maar in, zingen we met zijn allen. De uil zat in de olmen in canon. “Net als in de oorlog. “ verzucht iemand.
Waar is mijn thuis?
Iedere maandag gaat mijn moeder schilderen in het atelier. Deze keer had begeleidster Tonny gevraagd of ze een poppenkastpop mee wilde nemen uit het theatertje wat ze vroeger had. Dat deed ze. Ze schilderde de pop na, de handjes wijd. ‘Waar is mijn thuis?’ schrijft mijn moeder onder het schilderijtje. “Ik weet soms ook niet waar mijn thuis is” zegt de dame die naast mijn moeder zit bij het nabespreken. Mijn moeder neemt het popje op de hand en brengt het tot leven. “Wat heeft u op uw hoofd, mevrouw?“ vraagt het popje aan zuster Francisca. “Dat hebben alle zusters” antwoordt mijn moeder. Er ontstaat een gesprek tussen haar en de pop.
Geboeid kijken de mede-schilders naar het popje met ogen van punaises. Iemand die wat achteraf staat komt dichterbij om het popje nauwkeurig te bekijken. “Oh ja, hij kijkt je echt aan, ook al zijn het toch maar gewoon punaises.“
’s Middags zit ik met mijn moeder op de duofiets en maken we een rondje door de bosrijke omgeving. “Ik zou niet weten hoe ik nu naar huis moet komen.” zegt ze ”Erger nog- jij mag dat wel weten – ik weet niet eens meer hoe mijn huis er uit ziet.” We draaien een fietspad op wat door een heideveld slingert. “Ik zou nog best les kunnen geven of voorstellingen geven.” zegt ze. “Maar ik zou de weg niet meer weten en dan wordt het wel lastig.“ Ik probeer haar opnieuw duidelijk te maken hoe ze al die verschillende mensen in haar huis met haar creativiteit inspireert. “Maar mam, bij het schilderen gisteren heb je een klein voorstellinkje gegeven, misschien ook wel een soort les. Geen probleem met de weg vinden. Het was in je eigen huis. ”
Als we even later in het restaurant een maaltijd eten en slechts 9 euro moeten afrekenen is mijn moeder verbaasd “Zo goedkoop! Wat is er mis met dit restaurant. Het is hier prachtig en lekker. En wat nog mooier is. Het ligt gewoon in mijn eigen huis. Ik hoef niet eens naar buiten.”